1.29.2010

Op benen

Wat meer is mogelijk nu je hier bent en blijft
We leren je reiken als het donker is en laten voelen aan wat kan

Allemaal open in gedachten wat je raken wilt
En maak het dan als jezelf en voor niemand beter

Dan de adem die jou draagt
En de handen in je rug

Op de benen die je brengen naar waar
Je zult leven als in een haal

1.28.2010

Is dit nou waar iedereen het over heeft?

ik vrees de twijfel die twijfelloos aan me vreet,
hoe hij zich plots parkeert voor de op mij afstormende muren

mijn hartslag, een verstekeling op het achtersteven van het leven,
zoals de zwerfkei wachtend op z’n ijstijd

klotsen, rollen, stoten, ik zie het al gebeuren,
pijnlijk weinig raad wetend met de jaren voor de deur

reis, vlieg, land, zoek, graaf, produceer ik maar wat
terwijl twee uitgeputte longen eindeloos schoppen tegen zere benen

en mijn gapend hart - getergd door de duur - zich stiekem jaren jonger wenst,
scheuren oneerlijk diepe groeven steeds een beetje verder, kraken mijn botten bij elke minuscule buiging

want ik wil best houden van, maar van wat?
een glimlach, de tijd die ik nog heb?

reis lachend naar het einde, fluistert de stemmige stilte in mijn oor
en omhels daar alles wat je vreest

vergeet waar je ogen zich steeds voor sluiten, je leven wordt toch nooit een feest
voor al die kleine dromen die mij soms (maar nooit voor lang) bezoeken

blijf ik ademen
en ja, ik voel de hoop, die zich elke nieuwe dag kansloos vooruitduwt

maar beneveld door de twijfel uiteindelijk genadeloos neershuttled
nog ruim voor mijn laatste adem

drum&rizzla

ik was er een van Drum & Rizzla
een van ‘n blikkie lauw, gestrekt in het stekelige meigras op de oever
ik was er een van op het bankje, verveeld langs de Maas,
aan de zomerstoffige kiezelgroeves
met makkers avonden confisquerend maar niet willen zien hoe mooi de zon de dag verliet
tijd had geen grip op mijn leven, hier ingebakerd tussen klein en kleinzielig
met royale dromen in een veel te kleine wereld
kuiten was grappen over zij die het met iedereen deed behalve met ons
hoe ze kiezelchauffeurs uit de groeven plezierde
en wij met een blikkie lauw schaterlachen
ik wist het zeker maar had niks nog nooit gezien
in mij ontbloeiden gedachten richtingloos, tijdens nachtwandelingen stuurloos
meester zijn in verhalen van twee woorden
guldens maken van gevonden kwartjes
om te eindigen als een herinnering, slechts
ik was er een van denken maar nimmer doelgericht
de wereld de baas
wij klommen op kiezelbergen hoog met Drum & Rizzla
en een blikkie lauw
gympen op zomerregennatte stenen, rollend naar de koude groeve
haastig naar boven
niks meer om vast te grijpen en eindigen met een plons
in het steendode water, ver weg onder mij

De gekte om mij heen

ferme voetstappen om mij heen
van mensen die denken reuzen te zijn
hakjes onder broekrokken
van vrouwen die denken mannen te zijn
en strakpakkend gestropdas
van mannen die denken jongens te zijn
dit kakelend druk gedoe rispt op
wildgebaren en aderende voorhoofden
peptalk de morrende blikken waar niemand iets mee kan
hier wordt god veel beklaagd en fokken in het Engels is levendig in elkeen mond
doch niet aan mijn bureau waar slechts de stapels stijgen
om mijn bloeddruk heen
ik stap eruit
hier heerst een staakt het vuren van werkuren
en verder is er bar weinig aan de hand
ik kijk door het zichtbare raam
dat mij de uitgang biedt
uit deze gekte
en denk in alle stilte aan springen

Op benen

Wat meer is mogelijk nu je hier bent en blijft
We leren je reiken als het donker is en laten voelen aan wat kan

Allemaal open in gedachten wat je raken wilt
En maak het dan als jezelf en voor niemand beter

Dan de adem die jou draagt
En de handen in je rug

Op de benen die je brengen naar waar
Je zult leven als in een haal

1.20.2010

Nergens

zoek niet aldoor naar geluk
het brengt ons nergens

voed wat vaker de nacht in het hoofd
en leer te begrijpen

wat we hebben aan licht
als onze ogen zich sluiten

Het er over hebben

Daar staat hij recht
Omhoogreikend naar het licht van boven

Zijn klovende huid vol groeven
als drooggeslagen beddingen met z’n allen

Daar hij staat recht,
en wil ik er in omhoog dan moet het nu

Het nog kan. Op dansende takken met eindige
zijwegen staat elk moment voor een nieuwe beslissing

Misging het aan een dezer einden
Door de wind gewaarschuwd maar niet luisterend

In de overtreffing van mijzelf. Probeerde ik te vliegen
als een bij om uiteindelijk te dalen als een dooie mus

Steegjes

steegjes krioelen in een naar vreemdheid stinkende zichzelf herhalende stad die zichzelf herhaalt als een hanglipparade van kuilende stoepen en muren vermomd om doorheen te gluren, zo achteloos penetrabel zijn de gangpaden voor afsnijders en muurlittekens waar niemand langer veilig in is dan de duur van zijn tocht erdoorheen de aandrijvers van een stad op zijn smalst! vrees hier niet wat de bocht kan brengen hij verbindt louter wat niets met elkaar te maken wil hebben zoals steegpezen gebald in spierballentaal met toeschouwende klaphekjes en godgloeiende bbq’s en vijvers achter buxushaagjes waar het zo lekker doorheen raggen is

1.19.2010

Wakker alleen

je ontwaakte net
raapte met je handen om je heen

voelde je het zweet
op mijn rug

in het onzichtbare denk ik dat je kijkt
en reikt naar waar we willen zijn

niet meer alleen
en wakker

Varen op adem

Er zijn van die dingen
Die verblinden

En die ik gedachteloos passeer
Net als zij mij

Zich verbergen achter gelaten
Met stilzame oogblikken en zwijgende inademingen

Ze varen langs op adem
Langs tentoonspreidende ramen

Er zijn geen leiders meer
Om te volgen

Door onze betonnen winkelharten
Waar mens met kind en wagen zich doorheen adert

Was ik maar onveranderlijk en tevreden
Was ik maar een merk welgedragen

Op weg uit mijn hart
Samenklontert aan de uitgang

Passen net als blikken verstillen
Wij zijn draagzaam belast vee

Dat niet meer lang kan

Divisedaro Ave.

randen van straten vol met zonbleek hout
golven trappend hoog op pronkende heuvels
huizen stijgen richtingloos langs het klimmende asfalt,
langs de uitdijende wangen van een stad
van bordes naar bordes
tussen de bontgekleurde planken
van brug tot brug
het westenwater mistig en verleidend
in dikke plakkerige dekens, kil
rustend op de stenen kust
die vredig de stemmige mens bedient
van uitzicht en de vertrekkende zon
“morning forecast chilly, traffic heavy on the 101”
de verkwanselde schoonheid van het afbladderende rood
hier huist deur aan deur
de solitaire pracht
van een volle long en een bonkend hart
de gespannen spieren
van een stad die alleen maar lacht

1.13.2010

Losgeregend

het goot die dag ontzaglijk
ja eigenlijk als nog nooit eerder
sierlijk dwalend water naar haar op het bankje
die kinds verwonderd in de hoogte staarde

wat zij zag greep haar zichtbaar
het vastgeklonken gelaat sprak van verlossing
zat zij losgeregend van alles om haar heen
en aan haar bungelde berusting als een tafelanker

doorweekt was zij razendsnel
tot op de huid puur en rein
liet zij zich welgevallen
deze verschoning

naast haar een plek die mij in alle eerlijkheid deed vragen,
hoe vaak zit ik eigenlijk belangeloos in de regen
en spoel weg?

California

Ja de reis was ademloos geweest
Door een land barstensvol onvervulde hoop
Ja we zochten naar waar het eindelijk zou stoppen
Daar op de plek waar deinende aarde dienstbaar
ineenkrimpt voor water

We hadden onderweg zijn hart gezien, zijn ziel gevoeld
We hadden zijn longen getest, zijn ogen bedekt

Ja we schampten het onverenigbare,
precies waar land ten ruste gaat als een gletsjer in juli
Er ontvouwde zich een hemel voor hen die vertrouwden
En in de spiegel stierf onze afgelegde tocht
rochelend als het land zelf
Met het schuim van werelden tussen onze tenen

En geen brief ter nagedachtenis

1.11.2010

Kijk daar is de zomer

ik poog in mijzelf te zijn
roerloos te mijmeren dagen(lang)
mezelf te passeren en wachten op
eerst wat koffie en dan de klok

ijverig om mij heen stuitert de drukte
van arbeiders in draf langs stiltebureaus
met persoonlijke bullshit gestapeld
zoals portretten van paarden en geliefden van

toen ze nog de moeite waard waren
langs tieten op stelten en vermomde gluurders
telefoons aan oren, spattend speeksel
het geveinsde zweet van namaakbetrokkenen en

diepgelovige volgers van managementrichtlijnen
die mij overtuigen dat ik naar buiten wil
waar het leven kuiert onder zon
daar is de zomer, kijk
hij is net een leeggebezemd hoofd

Jeugd

verzopen in de zondvloed van leugens op vleugels
dagelijks bladerend door een beknopte versie ervan
geschreven voor de wereld om hem heen
(puntsgewijs op alfabet)
en louter voor zijn bestwil

hij hoort haar ronkende afschuw voor zijn botloze lijf
dat als een ingezakte hoop bladeren
na een onrustige herfst in de wind van een aanstaande winter
fladdert op de laatste zucht adem

hij is Judas in de spiegel tussen gisteren en vandaag
verwrongen in een leven dat liegt dat het barst
doet hem
dagelijks graven in de groeven van een zwalkende huid
het is toch waar dat zandlopers louter zakken
vullen in broeken die nooit meer zullen passen
klasse

hij lijkt er blij mee
nog onbeschadigde vingers kluwen banen
in de platgestampte aarde
bijt, smeer, hang aan
zijn gebroken lippen
bedolven onder de hoon
van een zogenaamd eeuwige jeugd
kruipt hij ineen
bang voor zijn leugens
onverwacht diep in zijn eigen rug

hij weet nu zeker
zoveel is al voorbij maar nog lang niet alles

Hadden we vroeger niet

toch zó leuk zegt ze, vanachter het raam,
al die kinderen ravottend op het kermisplein
in de stille straatjes die allemaal ergens wel langs haar huisje lopen,
op het plein bewaken glimlachen treurende gezichten plechtig,
wachten tieners zenuwachtig schuifelend op de voorjaarskermis

een mens woont hier tuingrenzend en luimig begroeid
aan de dijkweide die deels grasloos
als een kwart kaal hoofd met wat plukken distels
de Maas vooral ’s winters laat klimmen
kijk ze spelen zegt ze, wijzend door het raam
op de grijze klinkers waar ballen onverwacht hoog stuiteren
en mama’s elkaar duchtig de wereld misgunnen
mijn kind is jouw kind niet en godverdomme braaf zijn vandaag…

schuif mijn stoel een tikkie naar links, mompelt ze dwingend
gezeteld tussen het decoratieve kant en gordijnfluweel nog van ver voor de oorlog
tegen het advies van haar huisarts
omhelzen haar gebarsten, trillende lippen een dopje advocaat
gevolgd door een eeuwenoude schaterlach
en een landende hand op haar knie
die gracieus verborgen onder haar ooit zo flatteuze bloemenjurk
verpakt is in rekverband

buiten bekvechten papa’s om een parkeerplaats voor hun kind
maatwerkbeledigingen gevolgd door een linkse hoek rechts
een nieuwe ochtend en de wereld tolt lekker door
hadden we vroeger niet,
denkt ze en schuift haar jurk terug over haar knie

Eendagsvlieg

op een ochtend vroeg voor een lonkende spiegel
het staren naar bulten en barsten
die onverlet gestaag het gelaat veroverden
het gaat al dagen en maanden zo
zomaar barst het harnas
en kraken ribben als oude kastdeuren met elke zucht
tijdvingers kronkelen als adders over het lichaam, in brand
en schroeit het vast aan de ochtend, nog voor de nacht het hoofd verlaat
hopen dat het morgen niet ontwaakt
als een eendagsvlieg die met één zucht lucht
er het beste van probeert te maken

De nacht terstond

wij zijn ons nodeloos kwijtgeraakt als zand tussen vingers
in zijstraten verloren gelopen
ergens onderweg, langs gevels waarachter
de mens zich schichtig ervan weerhoudt een mens te zijn

desolaat is de coma die er plots was als een dooiehoek
en ons verliet, fluisterend als nachtmist
achtergelaten gezichten zonder einde gapen als
wonden in de verwondering van onkennis

vlak voor de aanstaande duisternis die (yes!)
lokt als heroïne, dragen we als pakezels
met botcement verstevigde knieën en botlozeruggen
we tillen er plasma’s hoog boven onze gladgestreken
koppen en smalen er over een trofee van zitzakkerij en
ja met ons is alles prima joh!

het laat ons denken helden te zijn
een keer voordat we neergaan als een dag zonder vleugels

en de nacht terstond